Ontwikkeling, rijping en stress

 

De ontwikkeling van een kind begint al in de buik van moeder. Zodra een baby begint te bewegen, horen, voelen, ruiken en proeven, ontstaan er verbindingen in de hersenen. Het kind leert de grenzen van zijn lijf kennen en bouwt zo een "plaatje" op van het eigen lichaam: wat kan mijn lijf en hoe beweegt het?

 

Na de geboorte komt de zwaartekracht erbij. Het kind leert bewegen tegen de zwaartekracht in, en dat kost kracht, coördinatie en herhaling. Eerst gebeurt dit via automatische beweegpatronen (reflexen), maar door veel en gevarieerd te bewegen, worden de hersennetwerken sterker en verfijnder. Het kind krijgt grip op zijn lichaam, kan houdingen aanhouden (zoals zitten of staan) en gebruikt die om de wereld te ontdekken.

 

Beweging en ervaring zorgen ervoor dat verbindingen in de hersenen steeds sneller en efficiënter gaan werken. Vaardigheden die vaak geoefend zijn, worden automatisch. En dat is belangrijk, want pas als iets vanzelf gaat, ontstaat er ruimte in het hoofd om nieuwe dingen te leren – zoals lezen, schrijven of plannen.

 

WANNEER RIJPING NOG ACHTERLOOPT

Hoewel de ontwikkeling bij de meeste kinderen in grote lijnen hetzelfde verloopt, verschilt het tempo per kind. Door aanleg, interesses of omgevingsfactoren kan een kind op bepaalde gebieden sneller of juist langzamer rijpen dan leeftijdsgenoten.

Soms wordt een kind al gestimuleerd iets te doen waar het lijf of brein nog niet klaar voor is. Bijvoorbeeld:

  • Het moet leren lezen, maar hoort de verschillen tussen klanken zoals b, p en d nog niet goed.
  • Het moet letters herkennen, terwijl de ogen nog moeite hebben met fixeren of volgen.
  • Het moet van links naar rechts werken, maar denkt nog in ‘losse helften’ (werkt nog niet goed over de middellijn).
  • Het moet al schrijven, terwijl het lichaam nog onvoldoende rompstabiliteit of fijne motoriek heeft.

 

In zulke gevallen moet het kind compenseren. Het brein is creatief en vindt manieren om toch ‘mee te kunnen’. Maar dat kost veel extra energie en maakt het leren minder efficiënt. Denk aan:

  • krampachtige houdingen,
  • wiebelen, friemelen of kauwen,
  • opdrachten vermijden of zich eruit praten,
  • bewegingen sneller of krachtiger uitvoeren dan nodig.

 

DE INVLOED VAN STRESS OP ONTWIKKELING EN MOTORIEK

Wanneer een kind langdurig stress ervaart, bijvoorbeeld doordat het steeds overvraagd wordt, of als er thuis of op school iets gaande is, schakelt het zenuwstelsel over naar een overlevingsstand. In die stand is het brein vooral gericht op veiligheid, niet op leren.

Het kind grijpt dan terug op bekende – vaak eerdere – patronen. Dat geldt niet alleen voor gedrag (bijvoorbeeld vermijden, boos worden, afhaken), maar ook voor bewegen en houding. Er is dan sprake van een terugval naar primitieve beweegpatronen:

  • Het kind werkt liever staand of liggend.
  • Het zet het lichaam 'vast' om controle te houden (bijvoorbeeld met benen onder het lijf of steun op de armen).
  • Bewegingen zijn minder gedifferentieerd (armen bewegen mee met draaiing van het hoofd, tong komt uit de mond bij fijnmotorische opdrachten, de andere hand doet mee met de beweging).
  • Het lukt niet goed om beide lichaamshelften samen te gebruiken (bijvoorbeeld bij schrijven of knippen).

Zolang het zenuwstelsel overbelast is, blijft het kind terugvallen op deze ‘noodoplossingen’. Dit kost veel energie en belemmert de ontwikkeling.

 

STRESS EN PRIKKELVERWERKING

Stress heeft ook directe invloed op de prikkelverwerking. In een veilige en ontspannen toestand kan het zenuwstelsel prikkels filteren: het bepaalt wat belangrijk is (bijvoorbeeld de stem van de juf) en wat genegeerd mag worden (zoals het geluid van een tikkende klok).

Maar onder stress raakt dit systeem ontregeld. Een kind kan dan:

  • overgevoelig worden voor prikkels (bijv. schrikt van geluiden, mijdt aanraking, raakt snel overprikkeld),
  • of juist ondergevoelig reageren (bijv. zoekt veel beweging of stevige input, blijft 'doordenderen').

Dit maakt het nog moeilijker om tot leren te komen. De energie gaat naar het omgaan met de omgeving, in plaats van naar concentratie, taakgerichtheid of sociale interactie.

 

Andersom kan een prikkelverwerkingsprobleem zelf ook stress veroorzaken, bijvoorbeeld doordat het kind steeds op zijn tenen moet lopen om mee te kunnen in de klas, of het gevoel heeft anders te zijn dan anderen. Dit kan leiden tot frustratie, vermijding of gedragsproblemen.

 

DE ROL VAN COREGULATIE

Het zenuwstelsel van een kind is nog volop in ontwikkeling. Daardoor lukt het kinderen vaak nog niet om zelfstandig de juiste flow te vinden waarin leren mogelijk is. Zeker niet wanneer ze spanning, frustratie of prestatiedruk ervaren. In zulke situaties hebben ze een volwassene nodig die hen helpt kalmeren.

Dit heet coregulatie: samen spanning reguleren.

 

Coregulatie gebeurt vaak via kleine, maar betekenisvolle signalen:

  • een rustige (hoge) stem,
  • een vriendelijk gezicht (glimlach, geen frons)
  • nabijheid of oogcontact,
  • even samen ademhalen of pauzeren,
  • liefdevolle aanraking (hand op de schouder, wrijven van de bovenarmen, knuffel)
  • een voorspelbare, afgestemde reactie.

 

Deze signalen geven het zenuwstelsel van het kind de boodschap: "ik ben veilig". Pas dan komt het lichaam uit de overlevingsstand en ontstaat er weer ruimte om te leren, te bewegen en contact te maken.

Coregulatie is dus geen ‘extraatje’, maar een voorwaarde voor rijping. Alleen in rust kunnen hersenen nieuwe verbindingen aanleggen en vaardigheden zich verder ontwikkelen.

 

ALS COREGULATIE MOEILIJK IS

Soms is het voor ouders of andere verzorgers niet eenvoudig om goed af te stemmen op hun kind. Bijvoorbeeld als het kind moeilijk te lezen is, wanneer ouders zelf onder druk staan of stress ervaren of als ouders in hun eigen jeugd (te) weinig konden terugvallen op de coregulatie met hun ouders.

In zulke situaties kan het lastig zijn om de rust te bewaren en afgestemd te reageren, zelfs als je precies weet wat je kind nodig heeft. Het gevolg: het kind blijft te lang in stress, de spanning bouwt zich op, en de ontwikkeling stagneert.

 

In mijn werk als kinderergotherapeut zie ik daarom niet alleen het kind, maar ook de dynamiek tussen kind en omgeving. Want ontwikkeling gebeurt in relatie. Als ouder hoef je het niet allemaal alleen te doen. Juist door samen te kijken naar wat er nodig is om tot rust, begrip en verbinding te komen, ontstaat er weer ruimte voor groei – bij het kind én bij de ouder.

 

WAAROM DIT BELANGRIJK IS OM TE HERKENNEN

Als een kind structureel overvraagd wordt, ontstaat er een disbalans tussen belasting en belastbaarheid. Dit kan leiden tot:

  • frustratie en vermijding,
  • vermoeidheid of juist druk gedrag,
  • prikkelbaarheid of teruggetrokken zijn,
  • geen zin meer in school of leren,
  • stress thuis, ook voor ouders.

Door goed te kijken naar waar het kind staat in zijn ontwikkeling en rijping én hoe het omgaat met prikkels, spanning en de omgeving, ontstaat er ruimte om het kind op een passende manier te ondersteunen. Vanuit rust, veiligheid en realistische verwachtingen kan een kind weer stappen maken.